Mozes zei tegen Chobab, de zoon van de Midjaniet Reüel, Mozes’ schoonvader:
‘Wij vertrekken nu naar het gebied dat de HEER ons heeft toegezegd. Ga met ons mee; je zult het goed bij ons hebben, want de HEER heeft Israël voorspoed beloofd.’ Maar hij antwoordde dat hij liever naar zijn geboorteland terugging. ‘Ga alsjeblieft niet bij ons weg,’ zei Mozes. ‘Jij weet immers waar wij in de woestijn het best onze tenten kunnen opslaan, je kunt onze gids zijn. Als je met ons meegaat, zullen wij je laten delen in de voorspoed die de HEER ons zal geven.’
Nadat ze bij de berg van de HEER vandaan gegaan waren, trokken ze drie dagen verder. De ark van het verbond met de HEER ging voor hen uit om een rustplaats voor hen te zoeken.
Wanneer ze verder trokken, hing overdag de wolk van de HEER boven hen. Steeds als de ark verder zou trekken zei Mozes:
‘Sta op, HEER, en Uw vijanden stuiven uiteen, Uw tegenstanders vluchten voor U!’ En steeds als de ark stilhield zei hij:
‘Keer terug, HEER, naar Israël, keer terug naar de tienduizend maal duizenden!’